Krapte oliemolens
Overbrengingsverhoudingen
In de Zaanse molentaal bezigde men voor de overbrengingsverhouding van molens, met name oliemolens de term 'krapte'
Er is in het verleden behoorlijk geëxperimenteerd met overbrengingen in oliemolens. In de Zaanstreek maakte men onderscheid tussen lome molens en krappe molens. De lome molens hadden een lage overbrenging(=veel vertraging), zij draaide dus eerder. De krappe molens stonden langer stil maar produceren weer meer zodra zij wel voldoende wind hadden want zij hadden een sneller binnenwerk. De krapte wordt uitgedrukt in het aantal enden dat benodigd is voor het slaan van 1 naslagkoekenpaar (50 klappen)
Tabel overbrengverhoudingen van oliemolens | |||||||
De Zoeker | De Ooievaar | De Bonte Hen | Het Pink | De Pelmolen | De Bakker* | De Passiebloem | |
vlucht (in meters) | 22,4 | 22,5 | 23,05 | 23,3 | 21,8 | 19-20? | 23.0 |
bovenwiel | 56 | 57 | 53 | 53 | 47 | 49 | 58 |
bovenbonkelaar | 25 | 30 | 34 | 30 | 24 | 27 | 35 |
onderbonkelaar | 22 | 22 | 25 | 25 | 19 | 19 | 21 |
wentelwiel | 55 | 56 | 54 | 59 | 56 | 52 | 64 |
steenschijf | 15 | 13 | 15 | 13 | 12 | 11 | 24 |
steenwiel | 72 | 72 | 72 | 71 | 82 | 66 | 75 |
verh.bovenas/steenspil | 0,47 | 0,34 | 0,32 | 0,32 | 0,29 | 0,30 | 0,53 |
enden per steenspiltoer | 8,6 | 11,7 | 12,3 | 12,4 | 14,0 | 13,2 | 7,5 |
verh. bovenas/wentelas | 0,90 | 0,75 | 0,72 | 0,75 | 0,66 | 0,66 | 0,54 |
enden per koek (3 spaken 50 slagen) naslag | 74,4 | 89,3 | 92,4 | 89,1 | 100,3 | 100,5 | 122,6 |
enden per koek (2 spaken 50 slagen) voorslag | 111,6 | 134 | 138 | 133,6 | 150,5 | 150,8 | 367,8 (1 spaak) |
* Oliemolen de Bakker stond te West-Knollendam en is verbrand in 1909 |
Berekening van de produktie van de Passiebloem
Auteur Mark den Boer
aantal slagen voor de naslagkoek | 50 |
aantal spaken bij de naslaghei op de wentelas | 3 |
aantal omwentelingen wentelas 50:3 | 16.67 |
aantal omwentelingen bovenas (verh 1:0.54) | 30.86 |
perstijd bij 70 enden | 1.45" |
lossen en verwisselen van het laad | 0.50" (dit is de grootste onzekere factor) |
totale produktietijd van twee naslagkoeken | 2.35" |
aantal naslagladingen per uur | 23.22 |
aantal voorslag ladingen per uur | 11.61 |
aantal slagen voorslagkoek(1 spaak) | 41.21 |
totale produktietijd van twee voorslagkoeken | 4.33" (voldoende om de kantstenen ook te doen) |
benodigde kilo's geplet (lijn)zaad per uur | 32.42 kg |
Deze gegevens zijn gebaseerd op ervaringen in de Passiebloem en natuurlijk sterk afhankelijk van de vaardigheid en het vakmanschap van de blokmaalder en zijn steenknecht.
Enkele kantekeningen
Echter, als we de bovengenoemde literatuur zorgvuldig doorlezen en
de molen nauwkeurig gaan vergelijken met de andere nog in Nederland
voorkomende oliemolens zijn er toch een paar bijzonderheden.
Allereerst valt dan de afwijkende snelheid van de kantstenen op. De
kantstenen van de Passiebloem lopen snel, sneller dan bij de andere
oliemolens en ook (veel) sneller dan Husslage beschrijft. De
overbrengverhouding bovenas: steenspil is 1 : 0.53. Husslage geeft
hiervoor 1 : 0.25. De stenen van de Passiebloem lopen dus meer dan
twee keer te snel.
Als we daarbij in ogenschouw nemen dat onze slagpers de traagste
van Nederland is** begint het vermoeden te rijzen dat er iets niet
klopt. Namelijk, bij het installeren van het oliewerk moeten de
verschillende werktuigen achtereenvolgens: kantstenen, vuister,
wigpers en appelpotten (= pletten, verwarmen, persen en breken) qua
produktiehoeveelheid zoveel mogelijk op elkaar aansluiten. Het
olieslaan was een bedrijf dat door meerdere personen tegelijk werd
verricht. Om economische redenen was het natuurlijk verstandig de
maalploegleden voortdurend aktief/produktief te houden.
Om enig inzicht te geven in een 'normaal' werkende oliemolen
bekijken we een gedeelte van het proces in omgekeerde volgorde. Het
eindprodukt bestond uit naslagkoeken van 1 kg per stuk, en
natuurlijk uit olie. Per 'lading' van het naslag werden twee koeken
tegelijk geperst. Het meel voor deze koeken was afkomstig van
stukgestampte voorslagkoeken. Een voorslagkoek weegt 2.1 tot 2.2 kg
en is dus precies voldoende als lading voor de naslag. De 1 tot 2
ons teveel is immers de olie die bij het naslag gewonnen wordt
zodat de koeken uiteindelijk op het juiste gewicht uitkomen.
Op het naslag zit een slagenteller en op het voorslag niet.
Eventuele variaties in hardheid c.q. oliegehalte van de
voorslagkoeken werden bij het naslaan teniet gedaan.Toch had de
slagenteller van het naslag een directe relatie met het voorslaan.
Dit wordt duidelijk als we stellen dat het voorslag twee keer zo
lang slaat als het naslag. De voorslagkoeken worden dus geperst
gedurende de tijd die nodig is om twee keer (twee) naslagkoeken te
maken Op die wijze hebben voor-, en naslag dezelfde capaciteit. Wel
kan opgemerkt worden dat 'naslaan' moeilijker is dan 'voorslaan'
Daarom stond de meesterknecht bij het naslagblok, hij was de
zogeheten 'blokmaalder' De man aan het voorslag werd steenknecht
genoemd omdat hij ook de kantstenen bediende. Uit de berekeningen
verderop blijkt dat hij tijdens het persen van de voorslagkoeken
wel enige minuten weg kon.
In cijfers kunnen we de volgende berekening maken. Uitgangspunten
hierbij zijn:
Olieopbrengst is 33 % van het aantal kilo's Het verwisselen van de
lading duurt 50 seconden (het betreft hier een indicatie) Een
naslagkoek heeft 50 slagen nodig, dit komt overeen met het aantal
kammetjes van het schelrad van de slagenteller. Andere aantallen
zijn ook mogelijk, sommige slagentellers hebben een verwisselbaar
schelrad. Ten behoeve van het overzicht laat ik dit buiten
beschouwing.